Het leek begin jaren ’80 slim: loonmatiging. De verzor­gings­staat bood genereuze uitkeringen en hoge lonen, en daardoor een slechte concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland. Lagere lonen zouden bijdragen aan een ommekeer. We kregen een economisch model dat erop was gericht om melk, vlees en bloemen te produceren voor de export, een paar plukken energie-intensieve industrie zoals Tata, Shell en Akzo te bouwen en een klein beetje kennisintensieve bedrijvigheid (ASML, zakelijke dienstverlening).

Sinds 1981 verdienden we hiermee elk jaar meer aan het buitenland dan zij aan ons. Dit groeimodel was er niet zozeer op gebaseerd dat we de zaken slimmer en beter aanpakten, maar vooral dat de productie meer handen nodig had. Een logische strategie, leek het: geen werkloosheid, allemaal werk!

Voor generaties beleidsmakers was loonmatiging een automatische reflex. Van het ‘Werk, werk, werk’ van het kabinet-Kok I (1994-1998) tot ‘Samen werken, samen leven’ van Balkenende...