Tijdens een treinreis raakte de historicus Johan Huizinga in gesprek met een bevriende natuurkundige. Ze spraken over de grondslagen van hun wetenschappen en gingen volgens Huizinga ‘nogal diep’. Toen het gesprek ten einde liep zei de man van het mathematisch exacte weten opeens: ‘Voor jou is immers ook de wetenschap een edel spel?’ Huizinga schrok even en antwoordde met een halfhartig ‘ja’. Maar op hetzelfde moment riep het ‘nee!’ in hem. Toe te geven dat zijn werk als historicus, waaraan hij zijn beste krachten wijdde, ‘niet méér zou zijn’ dan een edel spel, dat ging hem te ver, dat had veel weg van ‘ontheiliging en verzaking’.

Dit vertelde Huizinga aan het slot van zijn diesrede voor de Leidse Universiteit in 1933 getiteld ‘Over de grenzen van spel en ernst in de cultuur’. De anekdote laat goed zien hoe Huizinga over zijn onderwerp dacht: nogal ambivalent, onzeker, niet altijd wetend in hoeverre iets een spel of ernst was. Wat het precies was lag...