‘Frivoliteit’ bestaat natuurlijk als zelfstandig naamwoord, maar in de praktijk kan het niet lang achter elkaar zichzelf zijn. Binnen de kortste keren wil frivoliteit met ernst verbonden worden om te voorkomen dat ze aan wuftheid ten onder gaat. Ze is van zichzelf maar heel kort iets: frivool, luchtig, gewichtloos, doorzichtig. Wanneer frivoliteit een zelfstandige rol wil spelen, zoals met het schommelen van de vrouw op het schilderij van de achttiende-eeuwse Franse schilder Fragonard dat op het omslag van het boek van Peter Venmans over frivoliteit staat, dan kijk je graag even een andere kant op: zoveel zoete lichtzinnigheid, zoveel roze crêpepapieren lichtheid. Wat je daar ziet is ondraaglijk licht: het is alsof de vrouw voor altijd wil blijven schommelen, alleen onderbroken door een amoureuze escapade.

Volgens Venmans haatten de jacobijnen van de Franse Revolutie dit soort schilderijen van Fragonard, Boucher en Watteau. Eén zo’n revolutionaire jacobijn is Évariste...